Huishouden
Vandaag heb ik even vreselijk huisgehouden:huis·hou·den (hield huis, heeft huisgehouden)
1 het huis besturen
2 tekeergaan: de vijand heeft vreselijk huisgehouden heeft gemoord, geplunderd enz.
huis·hou·den (het; o; meervoud: huishoudens)
1 het besturen, het leiden van een huis
2 gezin
En toen was alles weer schoon...!
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home